Wim is verdrietig, tenminste die indruk krijg ik. Hij zit weer de hele dag op de bank, doet niks, zegt niks. Zit enkel voor zich uit te staren en als ik vraag of er iets is, of dat ik iets voor hem kan doen schud hij enkel en alleen maar zijn hoofd. Dat doet hij nu al twee dagen, ik word er helemaal kriegel van. Eerlijk gezegd maak ik me zorgen en ben ook bang dat hij iets in de gaten heeft wat Ruud betreft. Ben gisteren wel nog even bij hem geweest, niet lang, maar we hebben wel leuk zitten kletsen, verder niks. Hij was ook heel lief, zo heel anders als Wim. Ik weet dat hij financieel moeilijk zit, daarom heb ik voorgesteld iets leuks te gaan doen. Iets dat geen geld kost! Toen ik dat voorstelde lachte hij en zei: “Nou, dat is niet zo moeilijk, ik weet wel wat!” Ja, echt mannen om zoiets te zeggen.
Maar goed vanavond moet ik werken, misschien dat ik, als ik op tijd klaar ben nog even naar hem toe kan gaan, ik hoop het!
Oh, ja, gister maakte ik nog iets grappigs mee. Omdat het lekker weer was wilde ik gaan winkelen. Ik wilde gewoon even weg, even iets anders, maar toen ik in het winkelcentrum was realiseerde ik me dat ik dat beter niet kon doen. Want ik ken mezelf, dan zie ik iets dat leuk is en dan koop ik het. Dus ben ik op een terrasje gaan zitten, lekker in het zonnetje.
Nou, ik zat nog niet of er kwam een vrouw aanlopen. Vlak voor mijn tafeltje bleef ze staan.
Ze keek me vriendelijk aan en vroeg of ze bij me mocht komen zitten. Ik keek eens rond en zag dat er nog tafeltjes onbezet waren. Maar voordat ik iets kon zeggen schoof ze een stoel naar achter en ging naast me zitten. “Weet u,” begon ze, “ik vind het altijd gezellig om naast iemand te zitten. Ik woon alleen en heb vaak behoefte aan gezelschap. Bij mij in de flat wonen veel mensen die de hele dag weg zijn. Daarom maak ik vaak een wandeling, of ga op een terrasje zitten. Toen ik u zag zitten dacht ik meteen, die mevrouw heeft vast behoefte aan gezelschap.” Ze lachte en schoof wat heen en weer.
Ik was niet blij, zeker niet toen ze verder ging met kletsen. “Sinds mijn man dood is zoek ik gezelschap, mensen om mee te praten.”
Ik dacht, ja muts, dat zei je net ook al, maar ik zweeg. Ik dacht, ik drink mijn koffie op en vertrek. “Bent u getrouwd?” ging ze vrolijk verder. Ik zette mijn lege koffiekopje neer en knikte. “Ja, mijn man zit thuis te wachten, dus als u het niet erg vindt…”
“Ja, dat vind ik wel erg. Ik bedoel dat u getrouwd bent. Daar ben ik vaak jaloers op, op getrouwde vrouwen. Die hebben een man die ze kunnen verzorgen. Ik heb geen man, maar ik zorg er wel voor dat ik het gezellig heb in huis. Kijk,” ging ze verder. “Mijn man vond het vreselijk als ik vroeg of hij de kerstboom wilde opzetten. Hij hoefde hem niet te versieren, dat deed ik zelf. Alleen opzetten dat kon ik niet. Hij hoefde hem enkel maar van de zolder te halen, dat was alles.” Ze keek me aan en zuchtte. Ik voelde dat ik iets moest zeggen, dus mompelde ik iets van :”Tja, ik begrijp het.”
“Dat is alweer zo’n tien jaar geleden. Elke ochtend als ik opsta, kijk ik naar die boom, maak de lichtjes aan en bid drie weesgegroetjes. Dat doe ik omdat ik hoop dat hij naar de hemel is gegaan.” Ze zuchtte diep.
Ik stond op en zei: “Ik weet zeker dat hij vast een goede plek in de hemel heeft.”
Achteraf moest ik lachen en dacht, een ding is zeker, als het kerstmis is, is ze zo klaar, en met Pasen kan ze de eieren erin hangen!