Donderdag 21 April.

Gisteren weer naar Ruud geweest én hij was tot mijn grote vreugde thuis. Ik was net binnen toen hij aan kwam lopen. Hij begroette me heel vriendelijk en vroeg of ik koffie wilde. Ik lachte en zei: “Ja lekker,” hing mijn jas op en liep door naar de kamer, zo’n beetje afwachtend op wat komen ging. Ik keek rond en zag dat hij alles had opgeruimd. Geen vuile vaat op tafel en de kranten keurig in de krantenbak. Toen hij met twee mokken koffie naar binnen kwam lachte hij. “Ik ben blij dat je er bent,” zei hij terwijl hij de mokken op tafel zette en zich op de bank liet ploffen. Ik ging tegenover hem zitten en vroeg of hij nog bijzondere wensen had. Ik zag aan zijn gezicht dat hij er niet met zijn hoofd bij was.

“Donderdag 21 April.” verder lezen

Woensdag 13 April.

Wim heeft slechte zin en dat is ook duidelijk te merken. Hij wil nog steeds leuke dingen gaan doen en omdat ik daar geen tijd voor  vrij maak loopt hij de hele dag te chagrijnen, maar ik doe net alsof ik niks in de gaten heb. Nu is het nog vroeg, maar straks moet ik naar Ruud en omdat we afgesproken hebben dat ik voor hem ga koken moet ik me wat laten invallen. Wat ik ook kan doen is niks zeggen, gewoon naar Ruud gaan en hem rond etenstijd bellen met een smoesje. Dat de wasmachine defect is en ik moet wachten tot er iemand naar komt kijken, of zoiets. Dan zeg ik er meteen bij dat we morgen iets leuks gaan doen, wat weet ik nog niet, maar dat valt me straks wel in. Nu ga ik naar Ruud!!

“Woensdag 13 April.” verder lezen